Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen [93]zeide Ik van deze, die [van] overspelerijen [94]verouderd was: [95]Nu zullen zij hoereren de hoererijen dezer [hoer], [96]en die [ook]. 93. Dat is, Ik dacht; menselijk gesproken, om de ongetemde boosheid van het volk uit te drukken. 94. Of, versleten. Dit kan men duiden op Ohola, als welker hoererij al onder Jerobeam, na Salomo's dood, begonnen was; of van Oholiba, die het langst in haar land gebleven is, of van elk dezer beide. Anders: en Ik zeide deze oude [hare] overspelerijen aan; dat is, Ik bestrafte haar daarover door mijne profeten, doch tevergeefs, gelijk volgt. 95. Alsof de Heere zeide: Nu schijnt dat, niettegenstaande haren ouderdom, hare hoererij opnieuw weder beginnen zal. Anders: nu zullen zij de hoererijen dezer [hoeren] uithoereren, en zij zelf [ook]; dat is, nu zullen zij immers eens moede worden en ophouden, zo die van buiten komen om met deze hoeren te hoereren, als deze hoeren zelf; maar neen, het tegendeel is gebleken. Anders: [dat] zij nu met deze, dan met die hoereren. Deze woorden worden, vanwege de kortheid, verscheidenlijk overgezet. 96. Of, en [ook] der andere. Het zal nu weder aangaan. Of, gelijk anderen, het zal eens ophouden met deze beide.